190610 - Ventimiglia - Liguria |
Eerst nog dacht ik wat te moeten zeveren over Ventimiglia, over de vluchtelingencrisis daar, over het laffe Europa, de groezelige graffiti, een hakenkruis hier, een slogan daar, teloorgang en zo, maar het was me teveel een domper op een heerlijke vakantie. Dat is dus naar de prullenmand, ik hou het kort. De stad heeft ons niet minder dan aangenaam verrast. Zo dicht bij de Franse grens en, slechts een tunnel van elkaar, toch zo anders. De eeuwen schrijden er voort zonder franjes, zonder opsmuk. Stinkend naar de pis, de duistere stegen, zo smal dat er geen Fiatje door kan, dikwijls onder denkelijk later bovenop gebouwde gebouwen door, kronkelende gangen in een wemelend nest. Fijne bogen tussen de huizen zijn typisch Ligurisch. Ze behoeden de hoge gevels van tegen elkaar aan te gaan leunen, een streepje licht kan er nog net door. We liepen er behoedzaam rond, verlegen om het verstoren van de intimiteit en om onze Victor. In de koelte van de oude stad benam het hopeloos verlangen naar een weerzien ons de adem. Hij hield zo van die "dunne straatjes". Waar de hoge zon beneden raakt spaart zij een metertje schaduw langs de gevel. Aan de zuidzijde van het Piazza Colletta zwegen een paar oude mannen op een stenen bank. Het gruis onder onze voeten knisperde scherp over het besloten plein. Binnen in de Chiesa di San Michele sloten we de wereld buiten. Een stenen trap naast het altaar leidt er zonder expliciete verwijzing naar de Romaanse gewelven onder de kerk. Beetje griezelig wel, geen mens te zien, in de stilte klonk traag het verglijden van de tijd. Wat een contrast, de stilte van de oude binnenstad en dan beneden, de drukte rond een witgloeiende verkeersader. Ventimiglia, overlangs in twee gesneden. Van de verloederde voorstad, armtierige kleinhandelszaakjes, tot in het hart, met haar banken en klassieke gebouwen, zinderend onder de hete motoren, volle terrassen en ultieme koffie. Groepjes van tientallen scooters tegelijk (weinig Vespa hier) schieten er zot als gierzwaluwen in mekaars zog tussen de toeterende auto’s door, rakelings spiegels ontwijkend. Dat was dikwijls verschieten maar we zijn er zonder kleerscheuren doorgekomen. Ja mannen, de Corniche, Imperia, Italië, wat een land toch, ze hebben ons daar weer goed bij de lurven gepakt. We hadden er meer van willen genieten, van de stad, van de drukte, van het verweesd amfitheater beneden de razende baan, naast de stoffige rails van het spoorwegemplacement, aan de voet van de bergen, de tippen in de zee, de schrale oevers van de Roya, haar monding, het blauw van de zee, van de zon, de wind, de heldere lucht. Ventimiglia, mia cara, de dagen vlogen voorbij.